Nederlanders maken zich zorgen over ‘toenemende’ ongelijkheid

    Klik hier om het orginele artikel te lezen op www.nipo.nl (3 augustus 2018)

    Nederlanders maken zich zorgen over ‘toenemende’ ongelijkheid, maar zijn zich ook bewust van verworvenheden


    Net als in veel andere West-Europese landen verkeert ook in Nederland de traditionele linkerzijde van het politieke spectrum in grote problemen. Tegenwoordig stemmen veel Nederlandse buschauffeurs en bouwvakkers - mensen die voorheen zonder enige zweem van twijfel op een linkse partij zouden stemmen - op de VVD of een andere partij ter rechterzijde van het spectrum. Ze nemen daarbij voor lief dat de opvattingen over gelijkheid van hun nieuwe partij van keuze sterk verschillen van die van
    henzelf.


    Impliceert dit dat ongelijkheidskwesties in Nederland van de agenda zijn? Nee, helemaal niet. Bevindingen uit een nieuwe enquête van het Centre de Futur de l'Europe van Kantar Public (deelnemende landen: Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië en Nederland) werpen nieuw licht op de mening van Nederlanders over ongelijkheid. Over het algemeen lijken Nederlanders zich iets meer zorgen te maken over de ongelijkheid dan de Britten, maar ze zijn weer minder bezorgd dan de Duitsers en de Fransen.

    Overigens lijkt er weinig discussie te bestaan ​​over de vraag of ongelijkheid een probleem is. Meer dan de helft (57%) van de Nederlanders vindt dat ongelijkheid in eigen land een groot of gematigd probleem is, terwijl ongeveer hetzelfde percentage (59%) aangeeft dat ongelijkheid de afgelopen tien jaar is toegenomen. Deze percentages zijn beduidend lager dan in Duitsland en Frankrijk, maar (een beetje) hoger dan in het ‘klassenbewuste’ Verenigd Koninkrijk.

    De volgende uitspraak over de Nederlandse publieke opinie is zo vaak geformuleerd dat het een cliché is geworden: 'Het gaat best goed met mij en mijn directe omgeving, maar de maatschappij in het algemeen en de wereld doen het slechter en slechter'. Dit sentiment komt tot uiting in de resultaten van dit onderzoek: een grote meerderheid van de Nederlanders maakt zich veel zorgen over de (groeiende) ongelijkheid in de wereld en in de EU, maar slechts ongeveer een derde denkt dat ongelijkheid een probleem is in de regio waarin men woont. Een vergelijkbaar percentage vindt dat de ongelijkheid in de eigen regio de afgelopen tien jaar is toegenomen.

    Het lijken twee kanten van dezelfde medaille. Het milde ongemak (vergeleken met Duitsland en Frankrijk) dat de Nederlanders hebben met ongelijkheidsproblemen kan zowel een resultaat van succes in de recente geschiedenis zijn, als één van de oorzaken van het verval van traditioneel links - een achteruitgang die wordt gesymboliseerd door de marginalisatie van de PvdA, de eens zo dominante centrumlinkse partij, wiens raison d'être het was om ongelijkheden op de agenda te zetten.

    De egalitaire erfenis van Nederland

    In de jaren ’60 veranderde Nederland van een tamelijk traditioneel, conservatief land in een progressief 'gidsland' - een revolutie die zich aan de buitenkant in slechts één decennium leek te voltrekken. Deze ontwikkeling heeft ook zijn sporen nagelaten in de visie op en vormgeving van de inkomensverdeling in Nederland.

    Eind jaren tachtig en begin jaren negentig behoorde Nederland tot de meest egalitaire landen in de kapitalistische wereld. Gedurende deze periode zwaaide Wim Kok, een voormalige vakbondsman en de zoon van een ongeschoolde fabrieksarbeider, de scepter over de dominante stroming van toentertijd: de sociaaldemocratie. In veel opzichten belichaamde hij het credo van 'gelijke kansen voor iedereen'.

    Ironisch genoeg was het onder leiding van dezelfde Wim Kok dat de Nederlandse sociaaldemocratie  de kiemen voor het eigen verval zaaide door de ‘Derde Weg' te bewandelen. Door een gematigd kapitalisme te omarmen en openlijk de ‘ideologische veren af ​​te schudden', vervreemde men geleidelijk de traditionele basis, de arbeidersklasse, van zich.

    Achteraf gezien is het deze ontwikkeling die de weg effende voor de 'populistische opstand' van 2002. Tijdens de landelijke verkiezingen van dat jaar verloren de sociaaldemocraten een groot deel van hun aanhang aan een nieuwe anti-immigratiepartij (LPF) en haar opvolgers (zoals de PVV). Dit markeerde ook het moment dat kwesties zoals migratie, integratie, identiteit en law & order de politieke agenda van sociaaleconomische kwesties overnamen.

    Zorg voor steeds grotere verschillen in de samenleving groeit...

    Aan de andere kant kan wordt beweerd dat Nederland nooit een echt links georiënteerd land is geweest. In feite had het Nederlandse politieke landschap numeriek gezien altijd een centrumrechtse meerderheid, met slechts één links experiment (het kabinet Den Uyl) in de jaren ’70 als uitzondering.
    Ongelijkheid en percepties van ongelijkheid zijn echter steeds vaker onderwerp van discussie.

    Verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat de naoorlogse trend naar meer gelijkheid de afgelopen 25 jaar is omgekeerd en dat de ongelijkheid weer toeneemt. Hoewel Nederland nog steeds relatief egalitair is als het gaat om inkomensverschillen, zijn er andere dimensies waarop de verschillen tussen 'haves' en 'haves not' groeien.

    De discussies over ongelijkheid concentreren zich op verschillende ‘kloven’: tussen stad en periferie, tussen mensen met en mensen zonder een universitair diploma, tussen etnische groepen en tussen generaties. Heel vaak 'clusteren' een aantal van deze kloven zich op bepaalde geografische locaties en lijken ze zichzelf te versterken – met toenemende spanningen tot gevolg.

    Een grote meerderheid (77%) van de Nederlanders in dit onderzoek denkt dat er ernstige conflicten bestaan tussen mensen met een niet-westerse en mensen met een autochtone achtergrond, terwijl ook meer dan de helft van de Nederlanders denkt dat dit geldt voor mensen aan de top van de samenleving versus mensen aan de onderkant (62%), arme en rijke mensen (53%) en management en werknemers (51%). Een significante minderheid ziet ernstige conflicten tussen oud en jong (39%) en tussen mensen in grote steden en mensen op het platteland (32%). Over het algemeen lijken de Nederlanders net zo bezorgd over deze kwesties als de Duitsers en de Fransen, en bezorgder dan de Britten.

    ..maar er zijn tekenen dat de naoorlogse egalitaire verworvenheden nog steeds resoneren

    Terwijl een duidelijke meerderheid van de Nederlanders vindt dat armoede een urgent probleem is (75%), de inkomensverschillen veel te groot zijn (68%), welgestelde mensen hogere belastingen moeten betalen (65%) en de overheid ervoor moet zorgen dat de rijkdom van een land op een eerlijke manier wordt herverdeeld aan alle burgers (56%), is er ook een andere kant aan het verhaal. Aanzienlijke aantallen Nederlanders (hoger dan in de andere drie landen) vinden dat 'het zinloos is om ongelijkheid te bestrijden, omdat het altijd zal blijven bestaan' (53%) en dat 'ongelijkheid noodzakelijk is voor economische ontwikkeling' (41%).

    Deze laatste twee uitkomsten kunnen worden verklaard uit het feit dat Nederland al een relatief egalitair land is met een progressief belastingstelsel, alsmede het feit dat het Nederlandse volk nooit dol is geweest op een al te sterke, directieve staat. Maar het kan ook te maken hebben met het feit dat de gemiddelde Nederlander zichzelf niet als rechts, maar ook niet als links ziet. Deze studie bevestigt dat de grote meerderheid op een sociaaleconomische links-/rechtsschaal rond het centrum cirkelt.

    Ondanks de bestaande zorgen, zijn er tekenen dat de opvattingen van Nederlanders enkele naoorlogse egalitaire verworvenheden in de strijd tegen ongelijkheid representeren. Nederlanders zijn van mening dat succesfactoren in het leven vooral afhankelijk zijn van onderwijs, ambitie, hard werken en de beschikbaarheid van internet/communicatiemogelijkheden. Dit is niet heel anders dan in Frankrijk, Duitsland en Groot-Brittannië.

    Wat in Nederland echter wél anders is dan in genoemde landen, is dat een relatief laag percentage mensen denkt dat iemands religie, etniciteit, geslacht en politieke connecties een cruciale factor voor succes vormen. Veruit het meest opvallende verschil met de andere drie landen is het feit dat slechts 38% van de Nederlanders denkt dat goed opgeleide ouders een sleutelpositie vervullen – indachtig het voorbeeld van voormalig premier Kok. In zekere zin zou men uit dit onderzoek kunnen deduceren dat Nederlanders misschien net zo gevoelig zijn voor de ongelijkheidskwesties als Duitsers en Fransen, maar dat ze zich misschien een beetje bewuster zijn van hun bevoorrechte situatie.

    Huidige controverse gaat vooral over belastingvoordelen voor multinationals en de woningmarkt

    Het Nederlandse debat over ongelijkheidsvraagstukken kan behoorlijk verhit raken als het gaat om de woningmarkt (belastingvoordelen voor huiseigenaren), pensioenen (gebrek aan solidariteit tussen de generaties), belastingvoordelen voor multinationals, bonussen voor bankiers en bezuinigingen op mensen die afhankelijk zijn van sociale voorzieningen.

    Op het moment dat deze studie werd uitgevoerd, was er veel controverse over het feit dat de Nederlandse regering voorstelde om de 'dividendbelasting' af te schaffen, in een poging om multinationals na de Brexit naar Nederland te lokken. Oppervlakkig gezien lijkt de maatregel meteen al vruchten af te werpen – zie het feit dat het hoofdkantoor van Unilever volgend jaar naar Rotterdam verhuist. Maar het blijft de vraag of het echt deze maatregel is die doorslaggevend is geweest voor de beslissing van Unilever.

    Bovendien: de Nederlandse belastingbetaler moet betalen voor de afschaffing van de dividendbelasting. Sommige partijen hebben al gesuggereerd de bijstand verder te versoberen, tot groot ongenoegen van veel linkse partijen en opiniemakers. Uit onze aanvullende vragen in dit onderzoek bleek dat 30% van de Nederlanders beleidsmaatregelen steunt die multinationals met fiscale voordelen proberen aan te trekken, terwijl 52% daar tegen is.

    Er bestaat een zekere vrees voor een internationale ‘race to the bottom’ in belastingen. En hier komt de EU in beeld, zo lijkt het: 52% ondersteunt uniforme Europese belastingen voor multinationals, slechts 22% is hiertegen. Tot zover dus de weerzin jegens bemoeizuchtig Brussel. Als het gaat om complexe concurrentie- en gelijkheidsvraagstukken lijken de Nederlanders de tussenkomst van supranationale instellingen en wetgeving toe te juichen, omdat zij begrijpen dat marktkrachten niet aan de nationale grenzen kunnen worden gestopt.
     


    Tim de Beer

    Research Consultant Overheid en politiek
    m  06 392 31 175
    e  Tim.de.Beer@kantarpublic.com



    Manuel Kaal

    Research Consultant
    t  (020) 522 5372
    e  Manuel.Kaal@kantarpublic.com